Ik zit achterin de politiewagen. Enkele dagen eerder was ik nog een oppassende burger, een modaal man, een Jan met een Pet. Tot ik me begon af te vragen waarom ik tijdens een voorjaarsvakantie niet had gevist, terwijl ik dat alle jaren ervoor wel deed. De vraag had zich in mijn hoofd genesteld, zoals een songfestivalliedje dat soms kan. Sha-la-lie, waarom niet gevist. Gek werd ik ervan, het bleef maar in mijn kop zeuren. Zelfs zo gek werd ik, dat de politie mij niet in een cel wilde opsluiten, maar met geestelijke hulpverleners aan het bellen is geslagen.
'Ik heb hier een gevalletje die op sokken een restaurant in is gelopen' hoor ik een van de agenten in zijn mobilofoon zeggen 'en daar een ober heeft aangevallen omdat hij dacht dat het een hakkenbar was en hij daar antwoord kon vinden op de vraag waarom hij niet had gevist. Heb jij plek?'
Ging dat werkelijk over mij? Was het zo ver gekomen?
Blijkbaar is het antwoord dat de agent krijgt positief en de politiewagen rijdt weg. We rijden de stad uit en een bos in en komen aan bij een laag, langgerekt gebouw op een open plek in het bos. Ik word achtergelaten in een lege kamer, de deur gaat achter me op slot en een minuut of tien later weer open. Een man loopt naar binnen. Het is mijn psychiater die ik dezelfde ochtend nog van advies heb voorzien.
'U hier?' vraagt hij verbaasd.
'U hier?' vraag ik verbaasd. 'U geloofde toch niet in reïncarnatie?'
'Weet u al waarom u niet heeft gevist?' vraagt de psychiater.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten